Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
Via die indirecte weg, door de spiegel die hem in zekere zin werd voorgehouden, besefte hij ineens dat hij zelf net zestig was geworden. Dat was opmerkelijk: voor zijn gevoel was hij helemaal niet zo veel verouderd. Het besef dat je veroudert krijg je in en door je relaties met andere mensen; zelf heb je altijd de neiging om te denken dat je eeuwig gelijk blijft. Natuurlijk was zijn haar grijs geworden en zijn gezicht gerimpeld; maar dat was allemaal geleidelijk gegaan, zonder dat iets hem direct met de beelden van zijn jeugd had geconfronteerd. Jed werd zich met een klap bewust van de ongerijmdheid: hij die in de loop van zijn kunstenaarsleven duizenden foto's had gemaakt, bezat geen enkele foto van zichzelf. Hij had ook nooit overwogen een zelfportret te maken, nooit had hij zichzelf ook maar in de verste verte als een geschikt artistiek onderwerp beschouwd.
De zuidelijke uitgang van zijn terrein, die naar het dorp leidde, was al meer dan tien jaar niet gebruikt; toch ging de poort probleemloos open, en opnieuw was Jed blij dat hij een beroep had gedaan op het bedrijf uit Lyon dat een voormalige collega van zijn vader hem had aanbevolen.
Hij had maar een vage herinnering aan Chatelus-le-Mar-cheix, in zijn voorstelling was het een vervallen, doodgewoon agrarisch Frans dorpje en meer niet. Maar toen hij zijn eerste stappen in de straten van het gehucht zette, werd hij door verbijstering bevangen. Ten eerste was het dorp flink gegroeid, er waren minstens twee, misschien wel drie keer zo veel huizen. En die huizen, allemaal met bloemen ervoor, waren fris en vrolijk, gebouwd met een maniakaal respect voor de traditionele bouwwijze van de Limousin. Overal in de hoofdstraat zag hij etalages van winkels met regionale producten en ambachtskunst, binnen een afstand van honderd meter telde hij drie cafés die goedkope internetverbindingen aanboden. Je zou je op Koh Phi Phi hebben gewaand, of in Saint-Paul-de-Vence, in plaats van in een agrarisch dorpje in de Creuse.
Een beetje verdwaasd bleef hij stilstaan op het dorsplein en herkende het café tegenover de kerk. Of liever gezegd, hij herkende de
plaats
van het café. Het interieur, met zijn art nou-veau-schemerlampen, zijn leren bankjes en zijn donkere houten tafels met smeedijzeren poten, wilde duidelijk de sfeer van een Parijs café uit de belle époque oproepen. Niettemin was elk tafeltje voorzien van een laptop docking station met 21-inch beeldscherm, Europese en Amerikaanse stopcontacten en een brochure die uitlegde hoe je kon inloggen op het
Creuse-Sat-
netwerk - de departementsraad had de lancering van een geostationaire satelliet gefinancierd om de snelheid van de internetverbindingen in het departement te verbeteren, vernam Jed bij het lezen van de brochure. Hij bestelde een Menetou-Salon rosé, die hij peinzend opdronk terwijl hij die veranderingen overdacht. Op dat vroege uur waren er weinig bezoekers in het café. Een familie Chinezen was bijna klaar met zijn
breakfast limousin,
dat werd aangeboden voor 23 euro per persoon, zoals Jed vaststelde toen hij de kaart raadpleegde. Dichter bij hem zat een forse kerel met een baard en een paardenstaart verstrooid zijn e-mails te lezen; hij wierp Jed een geïntrigeerde blik toe, fronste zijn wenkbrauwen, aarzelde of hij hem zou aanspreken en verdiepte zich toen weer in zijn computer. Jed dronk zijn glas wijn leeg, ging naar buiten en bleef een paar minuten peinzend stilzitten achter het stuur van zijn elektrische Audi suv - hij was de laatste twintig jaar drie keer van auto veranderd, maar trouw gebleven aan het merk dat hem zijn eerste echte rijgenoegens had verschaft.
.
De weken daarna maakte hij rustig, zonder de Limousin echt te verlaten - afgezien van een uitstapje naar de Dordogne en een nog korter uitstapje naar de bergen van de Rodez -, kleine verkenningstochtjes door dat land, Frankrijk, dat onbetwistbaar het zijne was. Het was duidelijk dat Frankrijk erg was veranderd. Hij keek een groot aantal keren op internet, voerde wat gesprekken met hoteliers, restaurateurs en andere dienstverleners (een garagehouder uit Périgueux, een escort-girl uit Limoges), en telkens werd zijn eerste indruk bevestigd, die hem als een bliksem had getroffen toen hij door het dorp Chatelus-le-Marcheix liep: ja, het land was veranderd, volledig veranderd. De traditionele bewoners van de agrarische gebieden waren bijna helemaal verdwenen. Nieuwkomers uit de stedelijke gebieden hadden hen vervangen, gedreven door levendige ondernemingszin en soms door gematigde, exploiteerbare ecologische overtuigingen. Ze hadden het plan opgevat om het
hinterland
te herbevolken - en na tal van eerdere, stuk voor stuk mislukte pogingen was die inspanning, die dit keer gebaseerd was op een grondige kennis en wakkere aanvaarding van de wetten van de markt, volledig geslaagd.
.
De eerste vraag die Jed zich stelde-waarmee hij blijk gaf van het typische egocentrisme van een kunstenaar - was of zijn 'reeks elementaire beroepen' nog relevant was, zo'n twintig jaar nadat hij hem had geconcipieerd. Niet helemaal, inderdaad.
Maya Dubois, remote administrator
had geen bestaansrecht meer: de remote administradon was nu voor de volle honderd procent geoutsourcet - voornamelijk naar Indonesië en Brazilië.
Aimée, escortgirl
was daarentegen nog altijd even actueel. Op economisch vlak had de prostitutie zelfs een heuse opleving gekend dankzij het hardnekkige voortbestaan, met name in Rusland en de landen van Zuid-Amerika, van een volledig bij elkaar gefantaseerd beeld van de
Parisienne,
en dankzij de onvermoeibare activiteit van de immigrantes uit West-Afrika. Voor het eerst sinds de jaren 1900 of 1910 was Frankrijk weer een favoriete bestemming voor
sekstoerisme
geworden. Er waren ook nieuwe beroepen verschenen - of eerder oude beroepen die opnieuw in de mode waren geraakt, zoals kunstsmederij en geelgiete-rij; er was ook weer groenteteelt op broekland gesignaleerd. In Jabreilles-les-Bordes, een dorp op vijf kilometer afstand van Jeds eigen dorp, had zich een hoefsmid gevestigd - de Creuse, met haar netwerk van goed onderhouden paden, haar bossen en open plekken, was uitermate geschikt voor tochten te paard.
Meer in het algemeen ging het Frankrijk op economisch vlak voor de wind. Het was vooral een agrarisch en toeristisch land geworden en had tijdens de vrijwel onafgebroken reeks van crises van de afgelopen twintig jaar een opmerkelijke robuustheid tentoongespreid. Die crises waren steeds heviger geweest, en van een komische onvoorspelbaarheid - komisch, althans, voor een spotlustige God die voor zijn vermaak ongeremd met financiële aardverschuivingen zou hebben gestrooid, waarmee hij gebieden ter grootte van Indonesië, Rusland of Brazilië eerst in plotselinge welvaart, daarna in hongersnood had gedompeld: populaties van honderden miljoenen mensen. Frankrijk, dat weinig anders te verkopen had dan sfeerhotels, parfums en pasteitjes - datgene wat men
levenskunst
noemt -, had die wisselvalligheden moeiteloos doorstaan. De nationaliteit van de klanten wisselde van jaar tot jaar, en dat was het dan.
Terug in Chatelus-le-Marcheix nam Jed de gewoonte aan om elke dag tegen het eind van de ochtend een wandeling te gaan maken door de straten van het dorp. Doorgaans nam hij een aperitief in het café op het plein (dat merkwaardig genoeg zijn oude naam, Café de Sport, had behouden) voordat hij weer naar huis ging om te eten. Algauw besefte hij dat veel van de nieuwkomers hem leken te kennen - of in elk geval van hem hadden gehoord - en niet speciaal vijandig naar hem keken. Inderdaad leken de nieuwe bewoners van de agrarische gebieden in geen enkel opzicht op hun voorgangers. Dat ze zich op de ambachtelijke mandenmakerij, de renovatie van een vakantiehuisje of de bereiding van kaas hadden gestort, was niet ingegeven door noodzaak maar door een ondernemingsplan, een afgewogen, rationele economische keus. Ze waren ontwikkeld, tolerant en toegankelijk, en hadden geen enkel probleem met de vreemdelingen die in hun streek verbleven - wat trouwens in hun eigen belang was, want die vreemdelingen vormden de hoofdmoot van hun klantenkring. De meeste huizen waarvan de vroegere Noord-Europese eigenaars het onderhoud niet meer konden betalen, waren inderdaad doorverkocht. De Chinezen vormden weliswaar een ietwat in zichzelf gekeerde gemeenschap, maar eigenlijk niet meer, eerder minder, dan de Engelsen voorheen - in elk geval drongen ze het gebruik van hun taal niet op. Ze gaven blijk van een buitensporig, aan verering grenzend respectvoor de
plaatselijke gewoonten
-die de nieuwkomers aanvankelijk slecht kenden, maar uit een soort mimetische aanpas-singsdrang zo goed mogelijk hadden getracht te reproduceren; zodoende viel er een steeds duidelijker terugkeer van plaatselijke recepten, dansen en zelfs klederdrachten te signalen. Maar de meest gewaardeerde klanten waren ongetwijfeld de Russen. Nooit zouden ze afdingen op de prijs van een aperitief of op de huur van een 4wd. Ze gaven royaal en gul hun geld uit, trouw aan een
potlatch-e
conomie die de achtereenvolgende politieke regimes probleemloos had overleefd.
Deze nieuwe generatie bleek behoudender en toonde meer respect voor geld en gevestigde maatschappelijke verhoudingen dan alle voorgaande. Nog verbazingwekkender was dat het geboortecijfer in Frankrijk nu echt was gestegen, zelfs als je geen rekening hield met de immigratie, die hoe dan ook tot bijna nul was gedaald sinds de verdwijning van de laatste banen in de industrie en de drastische beknotting van de sociale zekerheid aan het begin van de jaren 2020. De Afrikaanse migranten, die inmiddels naar de nieuwe industrielanden togen, stelden zich nu bloot aan een bijzonder gevaarlijke reis. Tijdens de oversteek van de Indische Oceaan en de Chinese Zee werden hun boten regelmatig overvallen door piraten, die hen van hun laatste spaargeld ontdeden, als ze hen al niet zonder plichtplegingen overboord gooiden.
.
Op een ochtend toen hij langzaam genietend een glas chablis dronk, werd Jed aangesproken door de man met de baard en de paardenstaart - een van de eerste bewoners die hij in het dorp had opgemerkt. Zonder zijn werk echt te kennen had deze hem als
kunstenaar
geïdentificeerd. Hijzelf'schilderde wat', bekende hij, en wilde hem graag zijn gewrochten laten zien.
Als voormalig monteur bij een garage in Courbevoie had hij geld geleend om zich in het dorp te vestigen, waar hij een verhuurbedrijf voor quads had opgezet-in een flits dacht Jed terug aan de Kroaat van de Avenue Stephen-Pichon met zijn waterscooters. Zelf had hij een passie voor Harley-Davidsons, en een kwartier lang moest Jed de beschrijving aanhoren van een exemplaar dat in zijn garage prijkte, en van de manier waarop hij dat jaar in, jaar uit had gecustomized. Volgens hem waren quads 'mooie machines' waarmee je 'leuke tochtjes' kon maken. En qua onderhoud, merkte hij nuchter op, stelde het toch minder eisen dan een paard; nou ja de zaken liepen goed, hij had niet te klagen.
Zijn schilderijen, die duidelijk op
heroic fantasy
geïnspireerd waren, stelden in de meeste gevallen een strijder met een baard en een paardenstaart voor, gezeten op een indrukwekkend mechanisch strijdros, duidelijk een herinterpretatie van zijn Har-ley in
space
opera-stijl. Soms vocht hij tegen stammen van kleverige zombies, soms tegen legers van militaire robots. Andere doeken, die eerder de
rust van de krijger
verbeeldden, onthulden een typisch mannelijke erotische fantasiewereld op basis van begerige, over het algemeen paarsgewijs optredende sletten met gulzige lippen. Kortom het ging hier om autoficties, gefantaseerde zehportretten; door zijn gebrekkige schildertechniek bereikte hij helaas niet het niveau van hyperrealisme en geliktheid dat heroic fantasy traditioneel vereist. Al met al had Jed zelden zoiets lelijks gezien. Hij zocht meer dan een uur lang naar een gepast commentaar, terwijl de ander onvermoeibaar zijn doeken uit hun dozen haalde, en stamelde uiteindelijk dat het een oeuvre 'met grote visionaire kracht' betrof. Hij voegde eraan toe dat hij geen enkel contact in de kunstwereld meer had. Wat trouwens de exacte waarheid was.
.
De ontstaanswijze van het werk dat Jed Martin tijdens de laatste dertig jaar van zijn leven in beslag nam zou ons volledig onbekend zijn als hij niet een paar maanden voor zijn dood bereid was geweest een interview af te staan aan een jonge journaliste van
Art Press.
Hoewel het gesprek iets meer dan veertig pagina's van het blad in beslag neemt, heeft hij het over bijna niets anders dan de technische procedures die hij heeft gevolgd bij de
vervaardiging van
die vreemde, tegenwoordig in
hetMOMAvan
Philadelphia bewaarde beeldbanden, die in niets doen denken aan zijn vroegere werk, noch trouwens aan wat voor bekends dan ook, en die dertig jaar later nog altijd een gevoel van angst en onbehagen bij de bezoekers teweegbrengen.
Over de betekenis van het werk dat hem tijdens de hele laatste periode van zijn leven in beslag had genomen, weigert hij zich uit te spreken. 'Ik wil verslag doen van de wereld... Ik wil domweg
verslag doen van de wereld...''
herhaalt hij meer dan een bladzij lang tegen de jonge journaliste, die dermate van de situatie onder de indruk is dat het haar niet lukt om hem te stuiten in zijn seniele geklets, en misschien is het ook wel beter zo, Jed Martin die er seniel en vrij op los kletst en zich daarbij hoofdzakelijk richt op dingen als diafragma, focusafstand en compatibiliteit tussen softwareprogramma's. Een opmerkelijk interview, waarin de jonge journaliste 'zich klein maakte achter haar onderwerp', aldus het droge commentaar van
Le Monde,
die barstte van afgunst vanwege de gemiste exclusiviteit, en dat haar een paar maanden later een promotie tot adjunct-hoofdredactrice van haar blad opleverde - precies op de dag dat de dood van Jed Martin bekend werd gemaakt.
.
Ook al weidt hij er pagina's lang over uit, de door Jed gebruikte filmapparatuur had van zichzelf weinig bijzonders: een Man-frotto-statief, een semiprofessionele Panasonic-camcorder -die hij had gekozen vanwege de uitzonderlijke lichtgevoeligheid van de sensor, waarmee in bijna volstrekte duisternis kon worden gefilmd - en een harddisk van twee terabyte die was aangesloten op de
usb
-uitgang van de camcorder. Meer dan tien jaar lang laadde Jed die apparatuur elke ochtend behalve dinsdag (gereserveerd voor zijn boodschappen) in de achterbak van zijn Audi en reed de privé-weg op die hij dwars over zijn terrein had laten aanleggen. Het was niet echt mogelijk om je buiten die weg te begeven: het hoge gras, waarin overal doornstruiken stonden, ging algauw over in een dicht bos met ondoordringbaar onderhout. De paden die vroeger door het bos hadden gelopen, waren allang overwoekerd. Alleen de directe omgeving van het meertje, waar het gras kort was omdat het moeilijk groeide op sponzige grond, bleef nog min of meer begaanbaar.