Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
.
Er waaide een harde oostenwind toen hij de afslag naar Le Raincy nam. Hij was er al tien jaar niet geweest. Het hek knarste een beetje maar ging moeiteloos open. De takken van de populieren en de espen wuifden tegen de donkergrijze hemel. Tussen de onkruidperkjes en de bosjes brandnetels en bramen was nog een spoor van een pad zichtbaar. Hij bedacht met vage afschuw dat hij daar zijn eerste levensjaren had gewoond, zijn eerste maanden zelfs, en het was alsof de omhulsels van de tijd zich met een dof geluid om hem heen sloten; hij was nog jong, dacht hij, hij had nog maar de eerste helft van zijn aftakeling achter de rug.
De gesloten luiken met witte blinden vertoonden geen enkel spoor van inbraak, en het gewapende slot van de voordeur ging moeiteloos open; dat was verbazingwekkend. Waarschijnlijk had in de omringende flatcomplexen het gerucht zich verspreid dat er in dit huis niets te halen viel, dat het niet eens een inbraakpoging waard was. Dat klopte, er was niets - niets verkoopbaars. Geen enkel recent elektronisch apparaat; massieve, stijlloze meubels. De paar sieraden van zijn moeder had zijn vader meegenomen - eerst naar het tehuis in Boulogne, toen naar dat in Le Vésinet. Het kistje was Jed kort na zijn dood overhandigd; hij had het meteen weggeborgen boven op een kast, hoewel hij wist dat hij het beter had kunnen verpanden bij de Gemeentelijke Kredietbank, anders zou hij het vroeg of laat weer tegenkomen, en dat zou onvermijdelijk droeve gedachten bij hem oproepen, want als het leven van zijn vader al niet erg vrolijk was geweest, wat dan te zeggen van dat van zijn moeder?
Hij herkende moeiteloos de opstelling van de meubels, de ligging van de kamers. In die functionele menselijke wooneen-heid, die moeiteloos tien mensen had kunnen herbergen, hadden er in de grootste bloeiperiode maar drie gewoond - en toen twee, toen één, en aan het eind niemand meer. Hij dacht even na over zijn combiketel. In zijn kindertijd en zijn jeugd had hij nooit over problemen met combiketels gehoord; en ook tijdens de korte perioden die hij als jongeman bij zijn vader had doorgebracht, waren die nooit ter sprake gekomen. Misschien had zijn vader wel een buitengewoon degelijke combiketel gekocht, een combiketel 'met voeten van brons en leden zo stevig als de pilaren van de tempel van Jeruzalem', zoals de Heilige Schrift de zedige vrouw kenschetst.
In een van die diepe lederen banken, door de kathedraalra-men beschermd tegen de hitte van een zomermiddag, had hij waarschijnlijk de avonturen van Robbedoes en Kwabbernoot gelezen, of de gedichten van Alfred de Musset. Hij begreep toen dat hij snel moest handelen en liep naar zijn vaders kantoor.
.
Hij vond de portfolio's moeiteloos, meteen bij de eerste kast die hij opentrok. Het waren er een stuk of dertig, van 50 bij 80 centimeter, aan de buitenkant bedrukt met het soort droefgeestige groen-zwarte motieven waarmee de portfolio's van de vorige eeuw systematisch bedrukt waren. Ze zaten dichtgeknoopt met versleten zwarte koordjes, die het bijna begaven, en puilden uit met honderden vellen in
a2
-formaat, het moest om jaren werk gaan. Hij nam er vier onder zijn armen, liep weer naar beneden en deed de achterbak van zijn Audi open.
Toen hij zijn derde vrachtje haalde zag hij een grote zwarte man die aan de overkant van de straat naar hem stond te kijken en ondertussen in zijn mobiele telefoon sprak. Het was een indrukwekkende kleerkast met een kaalgeschoren hoofd, hij moest meer dan één meter negentig lang zijn en over de honderd kilo wegen, maar zijn trekken waren jeugdig, waarschijnlijk was hij niet ouder dan zestien jaar. Jed veronderstelde dat Alain Sémoun zijn investering beschermde, overwoog even uitleg te gaan geven maar zag ervan af in de hoop dat de beschrijving van de zwarte voor zijn gespreksgenoot duidelijk genoeg zou zijn om hem te herkennen. Dat was kennelijk het geval, want de ander deed niets om hem tegen te houden en bleef hem alleen gadeslaan tot hij alles had ingeladen.
Hij dwaalde nog een paar minuten rond op de eerste verdieping zonder iets specifieks te voelen, zonder zich ook maar iets te herinneren, en toch wist hij dat hij nooit meer terug zou komen in dit huis, waar hoe dan ook veel zou veranderen, die lomperik ging waarschijnlijk
muren doorbreken
en alles wit verven, maar dat besef maakte niets uit, geen enkele indruk wist zich vast te zetten in zijn geest, hij bewoog zich voort aan de rand van een eindeloze olievlek van verdriet. Buiten deed hij het hek zorgvuldig op slot. De zwarte was weg. Plotseling ging de wind liggen, de takken van de populieren waren roerloos, een moment lang was alles stil. Hij keerde, reed de Rue de 1'Egalité in en vond gemakkelijk de oprit naar de snelweg terug.
.
Jed was niet vertrouwd met de opstanden, plattegronden en doorsneden waarmee architecten de specificaties aangeven van de gebouwen die ze aan het ontwerpen zijn; de eerste artistieke weergave die hij aan het eind van de eerste portfolio ontdekte kwam dan ook als een schok. Het leek in geen enkel opzicht op een woonflat, eerder op een soort neuronaal netwerk, waarin de wooncellen van elkaar werden gescheiden door lange, gebogen passages, overdekt of in de openlucht, die zich vertakten tot een ster. De omvang van de cellen liep flink uiteen, de vorm neigde naar rond of ovaal - wat Jed verbaasde: hij zou hebben verwacht dat zijn vader meer aan de rechte lijn gehecht was. Een ander opvallend punt was de totale afwezigheid van ramen; de daken, daarentegen, waren doorschijnend. De bewoners van het complex zouden dus na thuiskomst geen enkel visueel contact met de buitenwereld meer hebben - behalve met de lucht.
De tweede portfolio bevatte detailaanzichten van het interieur van de woningen. Het eerste wat opviel was dat er bijna geen meubels waren - wat mogelijk werd gemaakt door het systematische gebruik van kleine hoogteverschillen in de vloer. De slaapplaatsen waren bijvoorbeeld rechthoekige uithollingen van veertig centimeter diep, je stapte omlaag in je bed in plaats van erin te klimmen. Op dezelfde manier waren de badkuipen grote ronde kommen waarvan de rand gelijk viel met de vloer. Jed vroeg zich af wat voor materialen zijn vader had willen gebruiken; plastic waarschijnlijk, concludeerde hij, ongetwijfeld polystyreen, dat door thermovorming in bijna elk willekeurig model kon worden gebracht.
.
Om negen uur 's avonds warmde hij lasagne op in de magnetron. Hij at langzaam en dronk er een fles rode tafelwijn bij. Hij vroeg zich af of zijn vader echt had geloofd dat zijn projecten gefinancierd en op een of andere manier gerealiseerd konden worden. In het begin ongetwijfeld wel, en die eenvoudige gedachte was al dieptreurig, zo vanzelfsprekend leek het achteraf dat hij geen schijn van kans had gemaakt. In elk geval had hij kennelijk nooit het maquettestadium bereikt.
Hij dronk de fles wijn leeg voordat hij zich weer in de projecten van zijn vader verdiepte, want hij voelde dat de exercitie steeds deprimerender zou worden. Inderdaad had de architect Jean-Pierre Martin, daartoe ongetwijfeld gedreven door een lange reeks afwijzingen, een vlucht naar voren in de verbeelding gemaakt en onwaarschijnlijke kristallijnen citadellen met steeds meer niveaus, vertakkingen en uitdagingen aan de zwaartekracht bedacht zonder zich nog om de uitvoerbaarheid of het budget te bekommeren.
Om zeven uur 's ochtends was Jed toe aan de inhoud van de laatste map. Nog aarzelend brak de dag aan boven de Place des Alpes; het weer beloofde grijs en bewolkt te worden, waarschijnlijk tot de avond. De laatste tekeningen die zijn vader had gemaakt, deden in geen enkel opzicht meer denken aan een bewoonbaar gebouw, in elk geval niet bewoonbaar voor mensen. Spiraalvormige trappen klommen duizelingwekkend hoog de lucht in, waar ze dunne, doorschijnende bruggetjes bereikten die onregelmatige, spits toelopende, verblindend witte gebouwen met elkaar verbonden, waarvan de vormen die van bepaalde cirruswolken voor de geest riepen. In wezen, dacht Jed bedroefd, terwijl hij de map dichtsloeg, had zijn vader nooit het idee opgegeven om huizen voor zwaluwen te bouwen.
.
Jed maakte zich geen illusies over de ontvangst die de bewoners van het dorp van zijn grootouders hem zouden bereiden. Jaren eerder, toen hij met Olga
het ware Frankrijk
doorkruiste, had hij het al kunnen vaststellen: behalve in een aantal zeer toeristische gebieden zoals het Provengaalse achterland en de Dordogne zijn de bewoners van agrarische streken over het algemeen ongastvrij, agressief en achterlijk. Als je niet zomaar aangevallen wilde worden en meer in het algemeen problemen tijdens je reis wilde vermijden, genoot het in alle opzichten de voorkeur om
de gebaande paden niet te verlaten.
En die vijandigheid, waar bezoekers op doorreis alleen in latente vorm mee te maken kregen, veranderde in regelrechte haat zodra diezelfde bezoekers een woning kochten. Op de vraag wanneer de bewoners van een agrarische Franse streek een vreemdeling konden accepteren, luidde het antwoord:
nooit.
Daarbij speelde racisme of xenofobie overigens geen enkele rol. Voor hen was een Parijzenaar evengoed een vreemdeling als een Noord-Duitser of een Senegalees; en vreemdelingen, daar hielden ze niet van.
Met een laconiek berichtje had Franz hem laten weten dat
Michel Houellebecq, schrijver
was verkocht - aan een Hindoe-staanse gsm-operator. Er was dus nog eens zes miljoen euro bij gekomen op zijn bankrekening. Natuurlijk was de rijkdom van de vreemdelingen - die voor de aankoop van een huis op het platteland bedragen neertelden die zijzelf nooit zouden kunnen opbrengen - een van de voornaamste redenen voor het ressentiment van de autochtonen. In Jeds geval maakte het feit dat hij
kunstenaar-was
zijn zaak er alleen nog maar erger op: in de ogen van een landbouwer uit de Creuse was zijn rijkdom met dubieuze middelen, haast met bedrog tot stand gekomen. Aan de andere kant had hij zijn huis niet gekocht, maar
geërfd-en
sommige mensen kenden hem nog uit de tijd dat hij verschillende zomers in het huis van zijn grootmoeder had doorgebracht. Het was toen al een teruggetrokken, niet erg sociaal kind; en bij zijn komst deed hij niets om zich geliefd te maken-integendeel.
Het huis van zijn grootouders had aan de achterkant een heel grote tuin, van bijna een hectare. In de tijd dat ze er met z'n tweeën woonden werd hij helemaal als moestuin gebruikt, maar toen zijn grootmoeder alleen was overgebleven, geleidelijk aan steeds zwakker was geworden en eerst berustend, later ongeduldig de dood afwachtte, was het bebouwde oppervlak gestaag geslonken, steeds meer groentebedden waren verwaarloosd, prijsgegeven aan het onkruid. De achterkant, waar geen hek was, ging direct over in het bos van Grandmont - Jed herinnerde zich dat een door jagers achtervolgde ree een keer een toevlucht had gevonden in de tuin. Een paar weken na zijn komst hoorde hij dat er een vrijwel volledig bebost terrein van vijftig hectare te koop was, grenzend aan zijn eigen terrein; hij kocht het zonder aarzelen.
Algauw deed het gerucht de ronde dat een lichtelijk geschifte Parijzenaar grond aankocht zonder af te dingen op de prijs, en aan het eind van het jaar was Jed eigenaar van een aaneengesloten oppervlak van zevenhonderd hectare. Zijn terrein was glooiend, hier en daar zelfs heuvelachtig, en vrijwel volledig bedekt met beuken, kastanjes en eiken; in het midden lag een meertje van zo'n vijftig meter doorsnee. Hij wachtte tot de vorstperiode voorbij was en liet toen rond het hele terrein een drie meter hoog metalen hekwerk aanleggen. Boven op het hek liep een stroomdraad, gevoed door een laagspanningsgenera-tor. De afgegeven stroom was niet sterk genoeg om dodelijk te zijn, maar iemand die een poging waagde om over het hek te klimmen, zou wel los moeten laten - het was om precies te zijn dezelfde stroomsterkte als van het schrikdraad dat werd gebruikt om kuddes koeien ervan te weerhouden om zich buiten hun wei te begeven. Daarmee bevond hij zich volledig binnen de grenzen van de wet, zoals hij de gendarmes voorhield die hem tot twee keer toe een bezoek kwamen brengen om hun verontrusting over de veranderingen in het aanzien van het kanton te uiten. Ook de burgemeester kwam langs en wees hem erop dat hij zich, door elk recht van overpad te verbieden aan de jagers die in deze bossen al generaties lang op reeën en everzwijnen joegen, bijzonder gehaat zou maken. Jed luisterde aandachtig naar hem, gaf toe dat het tot op zekere hoogte betreurenswaardig was, maar voerde opnieuw aan dat hij zich strikt binnen de grenzen van de wet bevond. Kort na dat gesprek deed hij een beroep op een bouwbedrijf om dwars over zijn hele terrein een weg aan te leggen, die via een draadloos te bedienen poort rechtstreeks uitkwam op de
d50.
Vanaf daar was het nog maar drie kilometer naar de oprit van de snelweg
a20.
Hij nam de gewoonte aan om zijn boodschappen in de Carrefour van Limoges te doen, waar hij er min of meer zeker van kon zijn dat hij niemand uit het dorp zou tegenkomen. Hij ging over het algemeen op dinsdagochtend meteen na openingstijd, omdat hij had gemerkt dat er dan de minste klanten kwamen. Soms had hij de gigantische supermarkt voor zich alleen - wat voor zijn gevoel vrij dicht in de buurt van geluk kwam.
Het bouwbedrijf legde rond het huis ook een tien meter brede strook van grijs asfalt aan. In het huis zelf veranderde hij helemaal niets.
.
Al die werkzaamheden hadden hem iets meer dan acht miljoen euro gekost. Hij maakte een rekensommetje en stelde vast dat hij nog altijd ruimschoots genoeg had om de rest van zijn leven op te teren - zelfs als hij uitging van een heel lang leven. Verreweg zijn grootste uitgavenpost zou de vermogensbelasting zijn. Inkomstenbelasting zou hij niet hoeven te betalen. Hij had geen inkomsten, en was allerminst van plan om weer kunstwerken voor de verkoop te gaan maken.
De jaren gingen, zoals dat heet, voorbij.
.
Op een ochtend toen hij bij toeval naar de radio luisterde - wat hij zeker drie jaar niet had gedaan - vernam Jed dat Frédéric Beigbeder was overleden, in de leeftijd van eenenzeventig jaar. Hij was heengegaan in zijn woning aan de Baskische kust, omringd, volgens de zender, door de 'genegenheid van de zijnen'. Jed geloofde het onmiddellijk. Voor zover hij zich kon herinneren, had Beigbeder inderdaad iets gehad wat genegenheid kon oproepen, en überhaupt het bestaan van 'zijnen'; iets wat Houellebecq niet had, en hijzelf evenmin: haast een soort vertrouwdheid met het leven.