Rain man (7 page)

Read Rain man Online

Authors: Leonore Fleischer

BOOK: Rain man
8.26Mb size Format: txt, pdf, ePub

Een opening? Charlie wendde zich weer tot de dokter en zette zijn zonnebril af om Bruner recht in de ogen te kijken. Tijd voor openhartigheid.

'Ik hoopte dat we zouden kunnen praten. Dat u het me... uit zou leggen... papa's kant van de zaak. Me helpen om te zien dat het juist was wat hij deed. Omdat ik, wanneer dat niet gebeurt, mijn eigen verantwoordelijkheden heb, meneer. En die moet ik waarmaken.' Charlie laste een pauze in voor het effect, om zijn woorden door te laten dringen. 'Zelfs als dat een gevecht betekent.'

Dokter Bruner leunde achterover in zijn stoel en strengelde zijn vingertoppen in elkaar. Iets dat veel van een glimlach weg had trok aan zijn mondhoeken. Daar had je het. Het schot voor de boeg. Intimidatie. Het dreigen met een rechtszaak. Hij had het verwacht, erop zitten wachten, toe zitten kijken hoe deze knappe jonge Charlie Babbitt begrip en respect veinsde, zijn woede verborg achter donkere glazen en onder een doorzichtig vernis van gespeelde beleefdheid. Toch was er nog iets aantrekkelijks aan deze jongen; je vermoedde bij hem een diepe intelligentie, sterk ontwikkelde overlevingsinstincten in een beestachtige wereld. Hij zou gevaarlijk kunnen zijn, maar hij was desondanks sympathiek, een tegenstander die respect verdiende.

'Nou, ik wil wedden dat u een vechter bent, meneer Babbitt,' zei dokter Bruner zachtaardig. 'En, weet u, als directeur van deze inrichting ben ik al geduwd en gestompt en getrapt door allerlei mensen, en echt niet de eersten de besten.' De psychiater keek Charlie strak aan. 'Op de een of andere manier zit ik hier nog steeds.'Zijn woorden hadden iets definitiefs. Het gesprek was voorbij. Het had Charlie niets opgeleverd. Als hij gedacht had dat hij een zwakke plek zou kunnen raken bij trustee Bruner, dan was hem dat mislukt. De ongenoemde begunstigde was nog steeds ongenoemd. Maar Charlie was nog niet verslagen. Dit was pas de eerste ronde en ze dansten nog om elkaar heen. Geen van beiden had de ander zelfs maar aangeraakt. Misschien zou het meer tijd kosten dan hij gedacht had, maar Charlie Babbitt was vindingrijk en hij kon zelfs geduldig zijn, als hij de noodzaak van geduld inzag.

Dokter Bruner liep met hem mee naar de voordeur. De dag werd heter, maar was nog steeds mooi, overal zomerzonneschijn en het veelstemmig gezang van de vogels. De patiënt met de rugzak stond nog steeds bij de Buick. Hij schreef nog steeds verwoed in zijn notitieboekje, alsof hij aantekeningen maakte voor een proces-verbaal van een ongeluk. Hij keek voortdurend van de auto naar het boekje en niet één keer naar Susanna, die geboeid naar hem staarde. 'Raymond,' zei dokter Bruner op dringende toon, 'je mag hier niet komen. Ga weer naar binnen.' De patiënt met de rugzak schonk er geen aandacht aan. Zijn potlood bleef over het bloknootvelletje vliegen. Charlie liep snel langs hem heen zonder hem echt te zien en stak zijn hand uit naar de greep van het portier. 'Armzalig,' zei Raymond. Charlie keek op. Heb je het tegen mij?

Maar Raymond keek zelfs Charlie Babbitts kant niet uit. Al zijn aandacht was op zijn notitieboekje gericht en hij praatte tegen de bladzijden.

'Die stoelen zijn natuurlijk geen echt leer... Dat zijn armzalige stoelen... geen... bruinachtig leer... Deze zijn rood.' Voor de eerste keer keek Charlie Raymond aan. Hij zag een kleine man van onduidelijke leeftijd, maar waarschijnlijk voor in de veertig. Hij zag er volslagen ongevaarlijk uit. Hij was, net als alle patiënten, netjes gekleed in eenvoudige, pasgewassen kleding: een katoenen Overhemd met korte mouwen en een katoenen broek, die tot hoog boven zijn middel opgehesen was, bijna tot onder zijn oksels. In het zakje van zijn overhemd zat zo'n plastic pennen-etui, gevuld met potloden en balpennen. Het haar van Raymond was geknipt in een inrichtingsmodel; op sommige plaatsen stond het onder een vreemde hoek overeind en op andere was het met water in bedwang gehouden. Verder zag hij er schoon en goed verzorgd uit. Zijn gelaatstrekken waren volstrekt onopvallend: twee vrij kleine zwarte ogen stonden dicht bij elkaar aan weerskanten van een grote, vlezige neus. Raymonds gezicht onderscheidde zich door de totale afwezigheid van uitdrukking. Er was geen licht in die ogen, er waren geen lachrimpeltjes omheen, geen denkrimpels ertussen. Het was het soort gezicht dat een kind zou kunnen tekenen, vlak en zonder leven, een gezicht dat het leven nooit gekend had.

Charlie glimlachte en schudde even zijn hoofd. 'weet je,' zei hij tegen Susanna, geamuseerd door deze gek, 'mijn vader had werkelijk bruin leer in dit ding. Toen ik nog heel klein was.'

'En, en,' vervolgde Raymond snel en toonloos, tot zichzelf, 'je gebruikt de asbak, omdat... omdat ie daar... omdat ie daarvoor is. Dat is echt leer, en het is... Het was een rib uit mijn lijf.'

De glimlach stierf weg op Charlies gezicht en er kwam een verbaasde blik voor in de plaats.

'Jezus,' fluisterde hij. 'Dat zei hij altijd. "Een rib uit mijn lijf' en "asbakken"...'

Hij keek strak naar de patiënt, die strak naar zijn notitieboekje keek. Toen keek Raymond plotseling heel even op en hun ogen ontmoetten elkaar; Raymonds blik was uitdrukkingloos, die van Charlie verborgen achter zijn zonnebril. Maar het duurde maar een ogenblik, want Raymonds aandacht keerde onmiddellijk terug naar zijn beschreven bladzijden. 'Kom jij met mij mee, Raymond,' zei dokter Bruner op dringende toon. 'Deze mensen moeten gaan.' Charlie kreeg een kriebelig gevoel bij zijn nekhaar en diep in zijn binnenste begon iets zich heftig te roeren. Een instinct... 'Ken jij deze auto?' vroeg hij Raymond op scherpe toon. Ogenblikkelijk klemde Raymond zijn handen in elkaar en begon er vreemde wringende bewegingen mee te maken, belemmerd door het blok en het potlood. Een angstige blik verscheen in zijn doffe ogen en hij keek wanhopig naar dokter Bruner om hulp. Maar de blik waarmee de psychiater de zijne beantwoordde was zo vernietigend dat hij zijn dodelijk verschrikte ogen neersloeg.

'Jij!' zei Charlie heftiger. 'Hoezo ken jij deze auto?' Hij zette met een snelle beweging zijn zonnebril af, zodat Raymond gedwongen zou worden hem in de ogen te kijken. Nu begon het magere lichaam van Raymond krampachtig te schokken, alsof er een elektrische stroom met een laag voltage door zijn beenmerg ging. Zijn ogen schoten van de ene kant naar de andere om Charlies boze, strakke blik te ontwijken.

'Ik... weet... het... niet,' wist hij ten slotte nauwelijks hoorbaar uit te brengen.

'Gelul, je weet het niet!' snauwde Charlie. 'Waarom weet je het?' Hij zette een stap in Raymonds richting en deze deinsde doodsbang terug.

'Zo is het genoeg, meneer Babbitt,' kwam dokter Bruner tussenbeide. 'U brengt hem van streek. U...' 'Toe, Charlie,' vroeg Susanna.

Nu keek Raymond van Susanna naar dokter Bruner en van hem weer naar Charlie, terwijl een feit leek door te dringen in zijn hoofd. Hij trok zijn handen uit elkaar en begon weer verwoed in zijn notitieboek te schrijven, mompelend terwijl hij de woorden opschreef.

'Babbitt Charlie. Charlie... Babbitt. Charlie Babbitt één-nul- negen-zes-één. Beechcrest Avenue.'

Charlie bleef stofstijf staan. 'Hoe ken jij dat adres?' vroeg hij stomverbaasd.

Raymond liet zijn hoofd hangen en zijn stem was zo zacht dat ze nauwelijks konden volgen wat hij zei. 'Ik weet het gewoon. Daarom.'

Niet goed genoeg. Al Charlies oerinstincten spoorden hem aan terwijl hij zijn bijna verlamde prooi besloop. 'Wat gewoon, daarom?' drong hij aan.

Raymonds hoofd schoot omhoog alsof Charlie aan een touwtje getrokken had en hij keek Charlie in de ogen. Raymonds

blik drukte niets uit dan zenuwachtigheid - geen herkenning, geen reactie. Geen enkele band tussen hen. Dokter Bruner sprak op kalme, berustende toon. 'Omdat hij uw broer is,' zei hij.

Susanna hapte naar adem, daarna bleef het stil. Raymond hield op met zijn gemompel en Charlie schudde in absoluut ongeloof zijn hoofd. Toen lachte hij smalend. 'Wat heeft dat te betekenen?'

'Broers hebben... dezelfde papa. En mama,' gaf Raymond ten beste. Toen zei hij, alsof hij een kind was dat opzei wat hem voor zijn eigen veiligheid geleerd was: 'Sanford Babbitt. Zijn huis is één-nul-negen-zes-één Beechcrest Avenue. Cincinnati. Ohio. De Verenigde Staten van Amerika.' Charlies mond viel open en zijn wenkbrauwen schoten tot aan zijn haargrens omhoog.

'Onze mama is Eleonor Babbitt,' dreunde Raymond op. 'Zij woont bij de engelen.'

'Charlie, o, mijn god,' fluisterde Susanna, vol medelijden nu ze plotseling de situatie begreep. Het was de waarheid. Deze patiënt was Charlies broer.

Maar Charlie was nog niet bereid dit te accepteren. Hij draaide zich in een snelle beweging om en beende weg, alsof het scheppen van feitelijke afstand tussen hem en Raymond elke veronderstelde familieband tussen hen teniet zou doen. Maar na een paar passen keerde hij zich weer om. Op zijn gezicht streden boosheid en verbazing om de overhand. Zijn stem klonk gekweld.

'Dat kan niet... Hoe kan dat?' vroeg hij dokter Bruner. 'Ik hèb geen broer! Ik heb nóóit een broer gehad!' Raymond vestigde opgewonden zijn ogen op dokter Bruner, maar de aandacht van de psychiater was op Charlie geconcentreerd. Dus richtte Raymond zijn blik op zijn polshorloge en begon ertegen te praten. Zijn woorden tuimelden snel over elkaar heen.

'Over dertien minuten komt Wapner natuurlijk... en dat zijn... het zijn geen acteurs... en échte gevallen uit de archieven... van de... de Staatsrechtbank. De rechtbank van Californië.'

Raymond Babbitt draaide zich om en zonder om te kijken naar Charlie, Susanna, dokter Bruner of de Buick schuifelde hij snel en houterig weg over het pad naar het hoofdgebouw. Hij had een vast doel voor ogen. Wapner. 'Nu is het natuurlijk twaalf minuten...'

Dus dat was het dan. De ongenoemde begunstigde had nu een naam: Raymond. Charlie Babbitt, die op zoek gegaan was naar een begunstigde, had een broer gevonden, Raymond Babbitt. Raymond Babbitt was weliswaar opgeborgen in een privé-ziekenhuis voor geestelijk gehandicapten, maar hij was niet zomaar een doorsnee, gewoon getikt iemand. Nee, Raymond Babbitt was een getikt iemand met drie miljoen dollar. En waarom niet? Waarom zou hij dat niet hebben? Was hij niet de oudste zoon van Sanford Babbitt, investeringsbankier, rozenliefhebber, liefhebbend vader? En erft niet de oudste zoon? Zelfs al is hij zwakzinnig, geestelijk onvolwaardig, achterlijk? Vanzelf, logische zaak. Misschien was het logisch voor Sanford Babbitt, maar niet voor Charlie Babbitt.

Geweldig veel plezier zou Raymond Babbitt natuurlijk niet hebben van die drie miljoen. Wat kostten potloden en notitieboekjes nou helemaal? Wat had hij nog meer nodig? Voor Raymond geen snelle auto's en nog snellere vrouwen, geen vlotte, dure Italiaanse pakken en flats langs de boulevard. Voor Raymond geen ski-vakanties in Aspen of carnaval in Rio. Hij zou zijn geld niet weggooien aan waardeloze troep zoals een goed leven en veel plezier. Zelfs het duurste privé- sanatorium met de bekendste dokters, de modernste faciliteiten en medicatie precies op het hele uur zou niet zo'n heel grote hap nemen uit de rente op drie miljoen dollar. 'Wij moeten praten,' zei Charlie beslist tegen dokter Walter Bruner.

De dokter knikte. 'Laten we naar binnen gaan en een hapje eten. Daarna zal ik u alles vertellen wat u weten wilt.' De lunch bestond uit sandwiches, salade en koffie voor drie in het kantoor van de psychiater. Charlie at snel zonder iets te zeggen; Susanna en dokter Bruner voerden een beleefd gesprek, voornamelijk over de uitgestrekte tuinen van Wallbrook. Dokter Bruner was, net als Sanford Babbitt, een bloemenliefhebber.

De langer wordende stralen van de middagzon vielen in een schuine baan over het glooiende gazon toen ze weer buiten kwamen. Het televisieprogramma Staatsrechtbank was voorbij en de laatste, uit het leven gegrepen juridische beslissingen van rechter Wapner waren in het juiste notitieboek bijgeschreven, precies zoals het hoorde, dus Raymond was weer buiten, op een van zijn schuifelende wandelingen door het park, met zijn rugzak stevig om zijn schouders gegespt. Susanna ging naar hem toe en ze gingen samen op een van de stenen banken zitten, zij aan zij. Maar Raymond schonk helemaal geen aandacht aan het meisje; hij bleef maar in een notitieboek krabbelen. Charlie en dokter Bruner wandelden door de bloementuin; ze praatten met elkaar zonder Raymond uit het oog te verliezen. 'Wat wilt u weten?' vroeg de psychiater. Waar moest Charlie beginnen? 'Wat schrijft hij?' 'Voornamelijk lijsten. Hij heeft er een... eh... hij heeft er een die hij de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen noemt. Overlijdensberichten. Verslagen over slecht weer. Hij probeert gevaarlijke dingen te beheersen. Door ze veilig in een boek te zetten.'

Charlie dacht er even over na. 'Zulke dingen doen we toch allemaal? Magisch gedoe?'

Dokter Bruner knikte Charlie waarderend toe én zijn respect voor de intelligentie van de jongeman groeide. 'Ritualistisch gedrag gebruikt als een apotropaeisch middel om persoonlijke demonen af te weren, ja. Alleen is er voor Raymond overal gevaar. En vaste handelingen, rituelen, zijn het enige dat hij heeft om zich te beschermen.'

'Rituelen?' herhaalde Charlie, die dat graag uitgelegd wilde hebben. Laat dat 'apotropaeisch' maar zitten, wat dat in godsnaam ook wezen mocht. Daar wilde hij zelf niets mee te maken hebben.

'De manier waarop hij eet. Zich aankleedt. Slaapt. Naar de

W.C. gaat. Loopt, praat... alles. En elke verstoring van die gang van zaken is angstaanjagend. Maar...' aarzelend brak de dokter zijn uiteenzetting af. Hoeveel kon Charlie eigenlijk begrijpen van een ziekte als die van Raymond? 'Maar hij is een mens, uw broer. Een vriendelijk en in sommige opzichten een hoogst intelligent mens.'

'Intelligent?' Charlies wenkbrauwen schoten omhoog van verbazing. Hij keek naar de plek waar Raymond zat te pennen.

Dokter Bruner knikte. 'Hij is een geleerde. Hij heeft bepaalde gebreken, bepaalde handicaps. Maar hij bezit ook vermogens. Enkele nogal verrassende vermogens.' Raymond? Dit was wel wat veel voor Charlie om te verstouwen. Hij keek naar de plek waar Raymond zijn volle aandacht aan zijn gekrabbel wijdde. 'Maar hij is achterlijk,' wierp hij tegen.

'Nee, dat is hij niet. Hij is autistisch. Eigenlijk een op hoog niveau functionerende autist, waarschijnlijk als gevolg van een beschadiging van de kleine hersenen of de voorhoofdskwabben in het embryonale stadium. Wat voor u van belang is om te begrijpen is dat Raymond niet in verbinding staat met de wereld of met andere mensen. U en ik en andere normaal functionerende mensen, wij leggen elke minuut van ons leven verbanden. Wij verzamelen voortdurend inlichtingen en verwerken die tot een soort wereldbeeld, een levensbeschouwing. Steeds als we nieuwe inlichtingen ontvangen, geven we die een plaats tussen wat we al weten; we stellen de waarde ervan vast om te zien of het waar is of belangrijk genoeg om te verwerken. En, het belangrijkste: we brengen een verbinding tot stand met gebeurtenissen, met elkaar. Wij reageren. Er is een wisselwerking tussen ons en anderen. Wij bezitten een brede scala van gevoelens: droefheid, geluk, liefde, haat, antipathie, medelijden, hartstocht, toewijding, minachting, medeleven, begeerte, vreugde. We ervaren elke dag dat we leven een heel spectrum van gevoelens. Raymond niet. Hij verzamelt inlichtingen en bergt ze op in zijn brein en zijn notitieboeken. Maar het zijn alleen maar afzonderlijke feiten zonder verband, die hij nergens bij betrekken kan. Hij is niet in staat ze op hun waarde te schatten; voor hem zijn ze allemaal gelijk. Het weerbericht van vandaag is even belangrijk om op te schrijven en te bewaren als een grote gedachte van een groot denker. Hij kan geen verband tussen feiten waarnemen, evenmin als hij verband ziet tussen zichzelf en een ander mens. Dat is watje moet onthouden over een autistisch mens. Hij kan geen relatie van welke aard ook met je hebben of jij met hem. Het is een onmogelijkheid. Het mechanisme is er gewoon niet. Hij is geboren met een ontbrekend stukje.

Other books

Dragonfriend by Marc Secchia
Unforgettable by Loretta Ellsworth
Limestone Man by Robert Minhinnick
The Last King of Brighton by Peter Guttridge
Mining the Oort by Frederik Pohl
Hush Little Baby by James Carol